Na wederom een lange formatie heeft Nederland een nieuw kabinet. Tijdens de formatie ging het regelmatig over de afstand die een beoogd kabinet tot de Haagse politiek zou moeten hebben. Zo maakte NSC-leider Pieter Omtzigt vanaf het begin duidelijk dat zijn partij een kabinet wilde met grote afstand tot de politieke partijen uit de coalitie, bijvoorbeeld een minderheids-, zaken-, of extraparlementair kabinet (NOS). Uiteindelijk bleef met name de term 'extraparlementair' hangen. Maar wat die precies inhield, bleef grotendeels onduidelijk.
Over het algemeen spreekt men van een extraparlementair kabinet wanneer er sprake is van een veel lossere band met de Kamerfracties en er van tevoren alleen afspraken zijn gemaakt op hoofdlijnen (regeringsprogramma). Vanwege deze enigszins vage definitie is er geen consensus over in welke gevallen er daadwerkelijk sprake is geweest van een extraparlementair kabinet. Zo wordt kabinet-Den Uyl I ook wel extraparlementair genoemd: er was in dat geval geen regeerakkoord (extraparlementair), maar de fracties stemden wel in meerderheid in met deelname van hun partij aan het kabinet (parlementair). ( NOS en Parlement.com).
Informateur Kim Putters adviseerde in zijn eindverslag om te komen tot een "programkabinet", met een extraparlementair karakter. Dit diende te worden verwezenlijkt door: (1) politiek leiders buiten het kabinet te houden, (2) de helft van de ministers van buiten de politiek te halen (eventueel konden deze ook niet namens één van de coalitiepartijen plaatsnemen) en (3) een akkoord op hoofdlijnen te schrijven (Parlement.com). In hoeverre is hier iets van terecht gekomen?
(1) Op de dag voordat het verslag van Putters uitkwam maakte Wilders bekend het premierschap op te geven. Ook de andere partijleiders zouden in de Tweede Kamer blijven (NOS). We maken een sprongetje naar (3): het hoofdlijnenakkoord dat in mei uitkwam was met 27 pagina's korter dan de coalitieakkoorden van Rutte IV (50), Rutte III (70), Rutte II (81) en Rutte I (46). Daarentegen, dit kan in ieder geval ten dele worden uitgelegd door het gebrek aan een inhoudsopgave, degelijke bestandsopmaak en een financiële bijlage.
Dan terug naar punt 2: hoeveel van de ministers kwamen van buiten de politiek? Om die vraag te beantwoorden en in context te plaatsen, dook ik in de (politieke) achtergrond van de bewindslieden in de afgelopen elf kabinetten. Om de mate van politieke betrokkenheid te kwantificeren hield ik de volgende definities aan:
Wanneer het ging om nieuwe bewindslieden die pas sinds de laatste verkiezingen waren aangetreden als Kamerlid heb ik gekeken naar hun laatste positie daarvoor, waardoor bijvoorbeeld twee van de bewindslieden van NSC als 'niet politiek' zijn gelabeld.
De visualisaties hieronder laten zien hoe de achtergrond van bewindslieden zich over de afgelopen tien kabinetten en het huidige kabinet hebben ontwikkeld. Met elf van de 29 bewindslieden van buiten de politiek haalt Schoof I de 50%-norm van Putters niet. Het percentage ligt echter wel degelijk hoger dan het lag in eerdere kabinetten, met uitzondering van Balkenende I waar dertien van de 29 bewindslieden van buiten de politiek kwamen. Ook Kok I scoorde met zeven uit de 27 niet slecht. Over het algemeen lijkt het aantal bewindslieden van buiten de politiek erg laag. Deze cijfers worden echter ernstig vertroebeld door de snelle doorlooptijd van de recente kabinetten. Zo bestaat er erg veel overlap binnen de verschillende kabinetten Balkenende en Rutte (en overigens ook tussen die series kabinetten). Met de classificatie waar ik gebruik van maak, wordt iemand die een of twee jaar eerder nog een outsider was al snel als 'politiek' bestempeld. Hierdoor hebben de latere kabinetten vrijwel enkel 'politieke' leden.
Een grotere versie van deze visualisatie is te bekijken op deze pagina.
Eigenlijk is mijn voornaamste conclusie dat veel hiervan niet zo veel zegt. Iemand die al jaren in Den Haag rondloopt kan nog steeds een frisse en dwarse blik inbrengen en goed op de hoogte zijn van wat er in de maatschappij speelt. Zo denk ik dat veel mensen Pieter Omtzigt als een dwarse dossiervreter zien in plaats van een Haagse insider, ook al zit hij al sinds 2003 in de Tweede Kamer. Daartegenover staan dan weer mensen als Jan Kees de Jager, die voordat hij in Balkenende IV Staatssecretaris van Financiën werd al meeschreef aan het verkiezingsprogramma van het CDA en ook aldaar lid was van het dagelijks bestuur. In hoeverre is er dan echt extra afstand ten opzichte van de Kamerfractie?
Kortom, het is knap ingewikkeld om 'minder politieke binding en wat meer afstand' (Eindverslag informateur Putters) te kwantificeren. Misschien is dat ook omdat het meer een gevoel is dan een gegeven, zie de voorbeelden hierboven. Er is een behoefte aan inhoudelijke expertise, aan goed bestuur, en ook aan hernieuwd vertrouwen in de politiek. Een combinatie van al die factoren is lastig te vinden en onmogelijk te vangen in een CV alleen.
Tweeënhalf jaar geleden verzamelde ik al een volledige dataset van Nederlandse bewindspersonen (almaliezenga.com). Dit maakte het relatief makkelijk om nu deze versie te updaten met de (politieke) achtergrond en de laatste kabinetsleden. Dit laatste heb ik helaas wel handmatig moeten doen (het zou nog een leuk project zijn om dit te automatiseren). Dit stelde me ook in staat om een paar cijfers, zoals de gemiddelde leeftijd en de gender(in)balans bij te werken. Ook de verdeling over partijen kon zo snel opnieuw worden weergegeven. Een klein overzicht van opvallende datapunten:
De gemiddelde leeftijd van kabinetsleden ligt vrij consistent rond de 50, met relatief veel jonge kabinetten sinds de jaren '70.
Waar Rutte de man/vrouw verdeling voor zijn derde kabinet nog als bijzaak zag (AD), lukte het bij zijn vierde kabinet om deze bijna op 50/50 te krijgen. Op een punt waren er zelfs meer vrouwelijke bewindslieden in het kabinet (NOS). Helaas was dit van korte duur en eindigde het kabinet, met tussentijds af- en toegetreden bewindslieden, op een percentage onder de 50. Het huidige kabinet komt uit op een man/vrouw verhouding van 62%/38%, waarmee het het beter doet dan bijna alle kabinetten voor Rutte-IV.
Zoals te verwachten vielen bij het visualiseren van de verdeling van bewindslieden over de partijen de grote bestuurderspartijen op: CDA (of daarvoor de Katholieke Volkspartij), VVD en tot voor kort PvdA.